6 okt: Israël, Gods oogappel
- Nieuws
- 6 okt: Israël, Gods oogappel
Muziek rond het thema van de meditatie “Israël, Gods oogappel” n.a.v. diverse Bijbelteksten. De meditatie op deze Israëlzondag wordt verzorgd door Dr. Willem Ouweneel
Groot Nieuws
Muziekgegevens
1) Bloeie Zijn naam in alle streken, LvdK Psalm 72:6 en 7
2) De Heilige stad, geen bundel
3) Sjalom Yisrael, geen bundel
4) Stil, Opw. 695
5) Dat Israël nu zegge, blij van geest, Ned.Herv.Bundel, Psalm 124:1 en 4
6) Vrede voor Jeruzalem, Opw. 744
7) Ik zet mijn treden in Uw spoor, Ned.Herv.Bundel Psalm 17: 3, 4 en 8
8) Jeruzalem, o eeuw’ge gouden stad, Joh. de Heer 254
9) Door de wereld gaat een woord, Joh. de Heer 916
10)Sta op, o kinderen van Israël, Opw. 262
Meditatietekst
In Deuteronomium 32:10 lezen wij: ‘[God] omringde Israël, Hij onderwees hem, Hij beschermde hem als Zijn oogappel.’ Psalm 17:8: ‘Bewaar mij als Uw oogappel, verberg mij onder de schaduw van Uw vleugels.’ Zacharia 2:8: “Wie Israël aanraakt, raakt Zijn oogappel aan.’
Vandaag is het Israëlzondag. Natuurlijk denken wij als christenen heel veel aan Israël, want onze God is toch allereerst de God van Israël, en onze Heiland is allereerst de Messias en Verlosser van Israël. Israël is en blijft altijd speciaal.
In de roman De Wertheims van Silvia Tennenbaum horen we de joodse zakenman Eduard Wertheim zeggen: ‘De Joden zijn als ieder ander, en zo niet, dan zouden ze het moeten worden.’ Dat was het standpunt van deze geassimileerde, steenrijke Jood, die zich in de eerste helft van de twintigste eeuw een vooraanstaande plaats had verworven in de Duitse bourgeoisie. Totdat in 1933 de nazi-tijd aanbrak en hij moest vluchten. Opnieuw werd de wereld met de neus gedrukt op het feit dat de Joden niet zijn als ieder ander, en dat ook nooit zullen worden. Zo is het Israël altijd vergaan: enerzijds volk van God, anderzijds een luis in de pels van de andere volken. Anders dan alle anderen. Daarom zijn de Joden steeds weer verdreven of gedood. Vandaag, juist na en vanwege de Holocaust, kan dat niet meer. We kunnen niet langer om Israël heen.
Aan het begin noemde ik drie bijbelcitaten, die ons vertellen dat Israël, of zelfs de individuele (getrouwe) Israëliet, Gods oogappel is. Ik noem ook Spreuken 7, waar de vader tegen zijn zoon zegt: ‘Neem mijn onderricht in acht als je oogappel.’ ‘Onderricht’, dat is letterlijk torah. Zoals Israël het kostbaarste is dat God op aarde bezit, zo is de Torah het kostbaarste dat Israël op aarde bezit. Zeg in plaats van ‘Torah’ maar gerust de Bijbel. Die drie, God, Israël en de Torah, zijn als het ‘drievoudig snoer’ waarvan Prediker 4 spreekt: een ‘snoer dat niet snel gebroken wordt’. De Jood mag dan een bedekking op zijn gelaat hebben als het om Jezus Christus gaat, maar hij leest en overpeinst nog altijd Gods Torah. Het snoer met de God van Israël is evenmin verbroken, ook al staat er tijdelijk ‘Lo-Ammi’ op het volk geschreven, dat betekent: ‘Niet mijn volk’. Dat is een zaak van Gods tijdelijke regeringswegen met zijn volk; formeel is en blijft het Gods volk, en eens wordt dat ook weer zichtbaar, vertelt de profeet Hosea. Gods genadegeschenken voor, en zijn roeping ván Israël zijn onomkeerbaar, want ze zijn gebaseerd op heilige eden die God aan de aartsvaders gezworen heeft. Dat Israël nog altijd bestaat, komt dan ook doordat het nog altijd een machtige God heeft – dat is Hij die uitdrukkelijk de ‘God van Israël’ is.
De naam van Israël is heel belangrijk. Je kunt die op twee manieren opvatten. Óf hij betekent zoveel als ‘vorst van God’, óf juist omgekeerd: ‘God is vorst’, namelijk van Israël. Beide betekenissen mogen gerust boven de geschiedenis van Israël geschreven worden. Enerzijds: Israël is ‘strijder’ of ‘vorst van God’. Israël heeft (door Gods genade en kracht) in de strijd uiteindelijk altijd weer gezegevierd, tot op de dag van vandaag. Het is waar: door al die eeuwen heen heeft Israël zich bepaald niet altijd ‘vorstelijk’ gedragen. Toch kwam met name in het ‘Israël van God’, het ware, geestelijke Israël, dat vorstelijke altijd weer naar boven.
Anderzijds: ‘God is vorst’, God is de Koning van Israël. Wát er ook gebeurt, wát Israël ook overkomen is en nog zál overkomen, alles staat onder Gods bestuur. Want de Heere is niet alleen de alles overheersende vorst van Israël, maar van de hele wereld.
Met name Jeruzalem blijft mij fascineren als geen andere plek op aarde. Ik loop er voortdurend rond met de opwindende gedachte: hier gaat het gebeuren! Met die blik kijk ik naar de Olijfberg, naar het tempelplein, naar het dal van Josafat. En vooral: op het pleintje in de joodse wijk van Jeruzalem kijk ik om me heen en denk altijd weer aan Zacharia 8, waar we lezen: ‘Er zullen weer oude mannen en oude vrouwen zitten op de pleinen van Jeruzalem, ieder met zijn stok in zijn hand vanwege de hoge leeftijd. De pleinen van de stad zullen vol worden met jongens en meisjes die spelen op haar pleinen.’
Het liefst ben ik op het aloude tempelplein. Vooral die rots in het midden van de Rotskoepel fascineert me enorm. Dit zou zijn de plek zijn waar Abraham zijn zoon Izaäk heeft geofferd. Abraham! Met hem is het allemaal begonnen. God beloofde hem: ‘Ik zal zegenen wie u zegenen, en wie u vervloekt, zal Ik vervloeken; en in u zullen alle geslachten van de aardbodem gezegend worden’. Voortaan kan geen mens meer om Abraham heen: je wordt ‘in’ hem gezegend, of ‘in’ hem vervloekt, afhankelijk van wat je houding tegenover Abraham en zijn nageslacht is. God is allereerst de God van Abraham, Isaak en Jakob. Je kunt niet bij die God horen als je de aartsvaders én hun nageslacht niet ‘zegent’, dat is: heil over hen proclameert.
Nog altijd is ‘de behoudenis uit de Joden’, zegt Jezus. Nog altijd is Jeruzalem de ‘navel van de aarde’, zoals de profeet Ezechiël het zo mooi noemt. Deze centrale plaats van Israël, zowel in de geestelijke wereld alsook op het snijpunt van drie continenten, is onopgeefbaar. ‘Het land behoort Mij toe’, zegt de Heere, en Hij heeft in de Godsopenbaring nooit aangegeven dat dat ooit niet meer het geval zou zijn. Integendeel, er is altijd een belofte: Ik breng jullie terug naar het land dat jullie vaderen bezeten hebben, en dan breekt het Messiaanse rijk aan. Blijf van mijn land af! Aan de ene kant is Hij boos op Israël als het zijn land – Góds land – verontreinigd heeft, en vertelt hun zelfs dat Hij hen zal weghalen uit zijn land, Góds land. Aan de andere kant is Hij boos op de vreemde mogendheden die zich aan zijn land vergrepen hebben.
Kom niet aan Gods land! Dat geldt ook voor alle hedendaagse volken. De aartsvaders woonden in het beloofde land, maar begrepen heel goed dat zij het zelf nooit zouden bezitten. Daarom leerden zij uit te zien naar een ‘hemels vaderland’, zegt Hebreeën 11:13. Maar tegelijk waren zij ervan overtuigd dat hun nageslacht voor altijd dat zeer aardse land Kanaän zou bezitten. Zo zien wij het vandaag ook weer gebeuren. En het zal pas volle werkelijkheid worden als de ogen van dat volk zullen opengaan voor Jezus, de Messias. Daarom bidden wij voor de vrede van Jeruzalem, maar ook voor de ware goddelijke vrede in de harten van Israël.