27 september: God is er toch
- Nieuws
- 27 september: God is er toch
De meditatie deze morgen in Groot Nieuws is van dominee Gertjan Oosterhuis, predikant van de CGKV in Hilversum. Hij mediteert uit 2 Korinthe 1: 8-11 onder het motto: God is er toch.
Muziekgegevens
1) Psalm 147: Laat ’s Heren lof ten hemel rijzen, geen bundel
2) Laat ons de Heer lofzingen, LvdK gez. 409
3) Zoek eerst het Koninkrijk van God, Opwekking 40
4) Door de nacht van strijd en zorgen, LvdK gez. 459
5) Ik zal er zijn, Opwekking 770
6) Op het Godslam rust mijn ziele, Joh. De Heer gez. 809
7) Geef Vrede, LvdK gez. 285
8) Psalm 38: Groot en eeuwig Opperwezen, geen bundel
9) Voorwaarts christenstrijders, Joh. De Heer gez. 106
10) Prijs mij ziel de Hemelkoning, Ned. Herv. Bundel gez. 147
11) O hoogt’ en diepte, looft nu God, Ned. Herv. Bundel gez. 177
12) ‘k Stel mijn vertrouwen, Opwekking 42
13) Voorwaarts christenstrijders, Joh. De Heer gez. 106
Meditatie
2 Korinthe 1:8-11
U moet weten, broeders en zusters, dat de tegenspoed die we in Asia hebben moeten doorstaan, uitzonderlijk groot was. We hadden het zwaar te verduren, zo zwaar dat het onze krachten te boven ging. We vreesden ernstig voor ons leven,
we waren er zelfs zeker van dat het doodvonnis al over ons was uitgesproken. Maar juist dat liet ons beseffen dat we niet op onszelf moeten vertrouwen, maar alleen op de God die de doden opwekt, die ons heeft gered en ons opnieuw zal redden uit eenzelfde doodsgevaar. Op hem hebben we onze hoop gevestigd: hij zal ons altijd redden.
En ook u bent ons tot steun door voor ons te bidden. Zo klinkt uit talloze monden de dankzegging voor de gunst die hij ons bewezen heeft.
De tekst die we net gelezen hebben is een citaat uit een brief van Paulus. Hij schrijft hem vanuit Efes, een stad in het westen van Turkije. Destijds heette het Efeze en dat was de hoofdstad van de provincie Asia.
Paulus werkte een aantal jaren in Efeze en hij had met Gods hulp indrukwekkende dingen mogen doen. Veel mensen werden genezen van hun ziekten of verlost van demonen.
Er ontstond een bloeiende Christelijk gemeente. In een reisverslag over de periode lezen we als een soort samenvatting: zo zegevierde het woord van de Heer en vond het steeds mee gehoor. Dat klinkt bepaald als een succesverhaal.
En dan, vanuit diezelfde stad, deze brief die melding maakt van grote tegenslagen en levensbedreigende omstandigheden. Wat was er gebeurd?
Concreet lezen we er iets over in het zelfde reisverslag. In Efeze was, onder leiding van een zekere Demetrius, een zilversmid die zijn geld verdiende aan het maken van afgodsbeelden, een tegenbeweging op gang gekomen. Voor hem en zijn vakgenoten vormden Paulus en de christelijke gemeente een bedreiging. Als de mensen Christus gingen vereren in plaats van de afgoden, dan liepen zij hun inkomsten mis.
En Demetrius maakt het nog groter: de traditionele manier van leven staat op het spel wanneer christenen de dienst gaan uitmaken. Hij krijgt niet alleen de zilversmeden, maar de halve stad mee in zijn tegenbeweging. En zo belanden Paulus en de gemeente dus in levensgevaarlijke omstandigheden.
Wanneer je in de Bijbel de geschiedenis van de jonge kerk volgt, dan merk je dat dit herhaaldelijk gebeurt. Steeds als de kerk ergens voet aan de grond krijgt, vlamt al snel de tegenstand op. Dan worden de christenen verdacht gemaakt, onder druk gezet, of ze krijgen te maken met fysiek geweld. Het goede nieuws is, dat ze ondanks die druk niet opgeven. Dat ze er ook altijd op de een of andere manier doorheen rollen. Maar nooit zonder strijd.
Dit herkenbare patroon roept een spannende vraag op. Waarom toch die eeuwige strijd? God is toch almachtig? Christus is toch de "heer aller heren"? Waarom incasseert hij dan al die nederlagen? Waarom dan steeds weer het lijden van de kerk?
En wanneer je het wat breder trekt. Waar is God gebleven wanneer de mensheid en de wereld pijn lijden? Die vraag is heel actueel nu we midden in een onbeheersbare pandemie zitten, die talloze slachtoffers maakt.
Het is een vraag waar geen enkele gelovige omheen kan. Hoe kunnen we aan de ene kant volhouden dat God almachtig is, en aan de andere kant verdragen dat er zoveel tegenslag en strijd is. En hoe kunnen we daarbij ook nog beweren dat God liefdevol is. Hoe kan een liefdevolle, almachtige God toestaan dat er ellende is in de wereld? En dat ook ik, als zijn kind, in de problemen kom?
Het is een diepgaand theologisch en geestelijk probleem. En veel mensen hebben het opgelost door afscheid te nemen van God. Of in ieder geval afstand.
Dat gaat dan niet over mensen buiten de kerk, maar over mensen die God wel kennen. Die in God zouden willen geloven of zelfs van hem willen houden. Maar ze kunnen hier gewoon niet uitkomen, ze voelen zich door God in de steek gelaten.
Ik wil proberen een paar dingen te zeggen die op deze moeilijke vraag wat licht kunnen werpen. En dan begin ik bij het gevoel van "in de steek gelaten".
Dat gevoel staat haaks op de overtuiging dat je gelooft in de Heer, die de hemel en de aarde gemaakt heeft en die het werk van zijn handen niet loslaat."
Maar onderschat niet de diepgang van deze belijdenis.
Hij is heftig, omdat je daarmee aangeeft dat God het werk van zijn handen zelfs niet loslaat, nu er door de mens zoveel aan kapot gemaakt is. De schepper van hemel en aarde schiep ook de mens. De kroon op de schepping, het enige aardse wezen dat hem vrijwillig zou kunnen dienen en liefhebben. Maar die ook tegen hem zou kunnen kiezen.
Iets vergelijkbaars had God al eerder gedaan toen hij de hemelbewoners schiep, de engelen. Ook zij konden kiezen: Gods naam groot maken en hem dienen, of Gods gezag verwerpen en zijn tegenstanders worden.
Zowel in de hemel als op de aarde is dat laatste gebeurd. Een deel van de engelen verwierp Gods gezag. En onder leiding van Satan, hun aanvoerder, keerde ook de mensheid zich tegen God.
En wat deed God? Vernietigde hij alle tegenstanders? Nee ... dat deed hij niet. Nog niet.
Hij verbande de gevallen engelen uit zijn omgeving, en verjaagde de mens uit het paradijs. Maar hij liet het werk van zijn handen niet los.
En het resultaat is een wereldgeschiedenis waarin mensen nog steeds kunnen kiezen. Voor God of tegen hem, en dus voor zijn tegenstander. En dus .. strijd. Soms heftig, soms subtiel, maar nooit afwezig.
Maar in die strijd beschermt God zijn volk. God beschouwt zijn volk en de gemeente van Christus als zijn belangrijkste werk. Dus ook al worden de individuele gelovigen door zijn tegenstander verdrukt of uitgeschakeld, de gemeente blijft altijd bestaan. God laat het werk van zijn handen niet los.
En diezelfde hoop is er ook voor alle gelovigen. Paulus benoemt dat in zijn brief als hij zegt: ik vertrouw op God die de doden opwekt. Al zou ik het zelf niet overleven, dan nog hoeft ik aan Gods trouw en bescherming niet te wanhopen. Want ook dan laat God het werk van zijn handen niet los. Bij hem ben ik eeuwig in goede handen.