1 sept: Als de tent wordt afgebroken
- Nieuws
- 1 sept: Als de tent wordt afgebroken
Muziek rond het thema van de meditatie “Als de tent wordt afgebroken” (2 Korinthe 5:1 en 2), verzorgd door emeritus predikant Ds. Jan Bouma van de Nederlands Gereformeerde Kerk te Kampen.
Groot Nieuws
Muziekgegevens
1) De lofzang klinkt uit Sions zalen, Psalm 65: 1 en 2
2) Laat ons de Heer lofzingen, LvdK lied 409: 1, 4 en 5
3) Mijn Herder is de Here God, Joh. de Heer 884
4) Mijn God waarom, naar Psalm 22
5) Vrees niet, maar geloof dat de Heiland u kent, Glorieklokken 544
6) God is mijn licht, mijn heil, wie zou ik vrezen? Psalm 27:1 en 7
7) Jezus is ons licht en leven, LvdK Gez. 222
8) Komt, heffen wij een lofzang aan, Ned. Herv. Bundel Gez. 63
9) Ik zal er zijn, Opwekking 770
10)Door de wereld gaat een woord, Joh de Heer 916
11)Ik wil zingen van mijn Heiland, Joh. de Heer 657
Meditatietekst
Lezen: 2 Korintiërs 5:1 en 2
Paulus spreekt hier over het lijden dat hij in dienst van Jezus Christus heeft meegemaakt en hij beseft dat hij, nu hij oud is geworden, dat hij rekening moet houden met de dood. En hij schrijft daar heel open over. De dood is voor hem geen taboe, maar de dood is een realiteit die je als mens onder ogen moet zien en moet durven zien. In herkenbare beelden beschrijft hij het sterven van de mens, maar ook en dat is essentieel voor hem, de verwachting die je als gelovige mag hebben na de dood. Uitzicht op het eeuwige leven bij God.
Daarom verliest hij de moed niet. Ook al het leven zwaarder en komen er lichamelijke klachten, van binnen zit het wel goed. Innerlijk voelt hij zich dagelijks sterker worden. Wat Paulus hier zegt, zie ik ook bij mensen om me heen, ze merken dat hun leven eindig is, dat hun lichaam opraakt, dat ze allerlei beperkingen krijgen, mar geestelijk worden ze sterker en dat heeft te maken met het geloof in Jezus Christus. Je groeit door het geloof steeds meer naar Christus toe en het tijdelijke wordt betrekkelijker voor je. De dingen, die nu nog erg belangrijk voor je zijn, ga je relativeren met het oog op de eeuwigheid.
Het tweede waar ik op wijs, is die hele bekende passage in vers 1 van hoofdstuk 5. “Wij weten dat wanneer onze aardse tent, het lichaam waarin wij wonen wordt afgebroken, we van God een woning krijgen: een eeuwige, niet door mensenhanden gemaakte woning in de hemel”. U kent deze passage ongetwijfeld en ik heb er verschillende keren over gesproken in een dienst bij een begrafenis.
De aardse tent wordt afgebroken. Dat wil zeggen: wij zijn sterfelijke mensen. Bij de een komt de dood veel te vroeg, voor een ander duurt het leven soms veel te lang. De dood is voor de één een onverwachte bezoeker, voor een ander een langverwacht einde. Maar allemaal krijgen we er mee te maken. Paulus gebruikt voor het sterven het beeld van het afbreken van de tent, waarin we een tijdelijk onderdak hebben gevonden. Het leven in een tent is tijdelijk en kwetsbaar.
Een scheerlijn scheurt af, een tentstok breekt doormidden, het tentdoek verweert en scheurt door, en tenslotte worden de tentharingen één voor één uit de grond getrokken. De tent wordt vervolgens opgeborgen.
Zo is het ook met een mensenleven. Je bent hier tijdelijk, ook wanneer je 90 jaar mag worden. Je bent kwetsbaar, je wordt ziek, je krijgt een ongeluk, je voelt je eenzaam, je krijgt met beperkingen te maken en tenslotte komt er een eind aan je leven.
Dat is de werkelijkheid waarmee Paulus ons confronteert. En dat doet hij niet om ons bang te maken, maar hij schrijft dit omdat voor hem de dood door Christus Jezus een andere dimensie heeft gekregen. De dood is een afschuwelijke bedreiging van het leven, maar dankzij de Here Jezus is die vijand een overwonnen vijand geworden. In die zin zelfs dat de dood er aan meewerkt dat Gods kinderen thuiskomen. Wij weten, en dat is Paulus’ vaste overtuiging, wij weten dat wanneer wij sterven een woning, een vaste verblijfplaats in de hemel krijgen. Voor altijd leven in gemeenschap met God. Geen gebrokenheid meer, geen tranen en verdriet, geen ziekte en pijn, geen kanker en hartkwalen.
Een ander punt dat ik n.a.v. deze woorden van Paulus wil aanroeren, zijn de volgende verzen, die ik lees uit de Bijbel in Gewone taal: “Zolang ik mijn aardse lichaam heb, gaat het lijden door. Daarom verlang ik naar mijn hemelse lichaam. En ik hoop dat ik dat krijg zonder dat ik behoef te sterven. Maar ook als ik sterf, zal God mij niet in de dood achter laten. Dat weet ik heel zeker!”
Wat is dat herkenbaar voor ons. En wat is dit ook heel menselijk. Ook Paulus ziet op tegen het sterven, en hij ziet op tegen het lijden dat het sterven met zich meebrengt. Daarom zegt hij: ik wou dat ik niet zou hoeven te sterven, om dat nieuwe hemelse lichaam te kunnen krijgen.
Wat zou dat geweldig zijn, om niet door dat donkere dal van de dood heen te moeten gaan, om zo maar van de ene op de andere dag mijn intrek te mogen nemen in huis van de Vader met de vele woningen. Geen lijden, geen doodsstrijd, geen rouw en verdriet. Maar zo gaat het niet, wij moeten sterven en we worden begraven, maar dan zegt hij er direct achteraan: Eén ding weet ik heel zeker, als ik sterf zal God mij niet met lege handen laten staan.
En waarom is hij daar zo zeker van? Omdat God ons als onderpand, als waarborg, zijn Heilige Geest heeft gegeven. Sterven is echt thuis komen bij God. Niet de dood heeft het laatste woord, maar de Geest, die ons uit de dood doet opstaan.