Junior Wells - Biografie
- Artiesten
- Junior Wells
Van Memphis naar Chicago
In Memphis, waar hij geboren was, leerde Wells zijn eerste harploopjes van een andere grootheid: Little Junior Parker. Hij ging, in 1946, op twaalfjarige leeftijd naar Chicago. Vier jaar later slaagde de tiener met een spontane auditie voor de gitaristen Louis en David Myers op een feest aan de South Side, en zo ontsonden The Deuces. Toen ook drummer Fred Below instapte, veranderde zij hun naam in The Aces.
Op eigen benen
Little Walter vertrok bij Muddy Waters in 1952, en Wells nam zijn rol over. Dat weerhield The Aces (die Little Walter inschakelden) er niet van om Wells te begeleiden op zijn eerste opnemes voor States Records. Op zijn debuutplaat vinden we enkele premature Chicago blues, zoals zijn eerste uitvoering van: "Hoodoo Man", een heerlijke "Cut That Out," en de aanstekelijke instrumentalen "Eagle Rock" en "Junior's Wail". Meer vuurwerk volgde het jaar erop toen hij nogmaals voor States opnam en het droeve: "So All Alone" en het geexalteerde "Lawdy! Lawdy!" (met een geheime Muddy Waters) speelde. Wells begon zich al onberekenbaar te gedragen -- men zegt dat hij toen zonder toestemming zijn dienstplicht verzaakte.In 1957 werkte Wells samen met producer Mel London. Dit leverde een van zijn beste platen op met onder andere: "I Could Cry" en "Lovey Dovey, Lovely One" in 1957, "Little by Little" (met een zingende Willie Dixon) in 1959, èn de bluesklassieker: "Messin' with the Kid" in 1960 (met perfect gitaarspel door Earl Hooker). De nadruk lag in deze periode meer op zijn levendige zang dan op zijn harmonicawerk. In 1965 met Bob Koester aan de knoppen neemt Wells een LP met eeuwigheidswaarde op voor Delmark: "Hoodoo Man Blues". Live in Theresa's Lounge werd de sfeer van een typisch Wells optreden vastgelegd, zelfs al was de opname in een studio. Geholpen door een "Friendly Chap" die, vanwege de verplichtingen van Buddy Guy aan Chess, het strakke gitaargeluid leverde, legde Wells de definitieve versies van "Snatch It Back", "Hold It", "You Don't Love Me," en "Chittlin' Con Carne" vast.
Laatste bedrijf
Aan het eind van zijn carrière, had Wells geen zin meer in studio-opnames, nog een paar sets bij Telarc waren zeer teleurstellend, maar zijn laatste bezoek aan de studio: "Come on in This House" in 1997, bewees dat hij het nog steeds kon en de recensies waren lovend; het album kreeg dat jaar de W.C. Handy Blues Award als Traditional Blues Album. Live bleef Wells een kranige publiekstrekker, hij liep rond als een haantje en eiste iedereens aandacht in de zaal op met een dreigende kreet of een nadrukkelijke stoot met zijn versterkte mondharmonica. Hij stond op het podium tot er lympheklierkanker in de zomer van 1997 werd ontdekt . In de herfst, kreeg hij tijdens een operatie een hartaanval en gleed in een coma. Daar bleef hij in tot zijn sterfdatum: 15 januari 1998. Kort na zijn dood verscheen een aantal compilaties en de film Blues Brothers 2000, waarin Wells nog eventjes schitterde.